De geschiedenis van de Boerboel
Inleiding
Je zal al wel gemerkt hebben dat de informatie over Boerboels op veel websites hetzelfde is. Dat is niet anders op deze site. Toch heb ik geprobeerd om me nog iets meer te verdiepen in hun geschiedenis. Ik hoop u zo een uitgebreid beeld van hun afkomst te kunnen bieden.
Als u Boerboel gaat opzoeken in de woordenboeken en encyclopedieën zal u u volgende definitie vinden: grote boerderijhond met onzekere oorsprong. Vandaag is die definitie echter onjuist! De Boerboel is uitgegroeid tot een volwaardig hondenras.
Oorsprong Boerboel
Langdurig onderzoek heeft uitgewezen dat de voorouders en bloedlijnen van de Boerboel tot in de tijd van Herodotus (440 voor Christus) en tot in Tibet, Assyrië en Babylon kunnen worden teruggevoerd. In Assyrië werden honden gebruikt als soldaten. Ze waren zelfs met harnassen uitgerust om zich te beschermen! En toen de Assyriërs in 664 voor Christus Egypte binnenvielen, onder leiding van de Assyrische koning Assurbanipal, werden ook de hondsoldaten meegenomen. Zo raakten ze steeds verder verspreid over de rest van de wereld.
De Boerboel behoort tot de Molossers, die hun oorsprong vinden in de Tibetaanse Mastiff. De oorsprong van de Tibetaanse Mastiff moet worden gezocht in het onherbergzame gebied van Tibet, waar de hond als taak had de kudde en het erf van zijn nomadenstam te beschermen. Karaktertrekken die ook eigen zijn aan de Boerboel en tot op de dag van vandaag terugvinden!
Maar niet enkel koning Assurbanipal is verantwoordelijk voor het verspreiden van de voorouders van deze grote honden. Ook Alexander de Grote heeft hierbij geholpen. In 326 voor Christus kreeg hij, naar verluidt, een cadeau bestaande uit 156 grote honden die speciaal getraind waren om leeuwen en olifanten te bevechten.
Door de eeuwen heen hebben de honden zich in twee verschillende types ontwikkeld. Het eerste type, het Mastiff type, werd gebruikt voor bescherming en vervulde nog altijd de functie van soldaat. Het tweede type werd gebruikt voor jachtdoeleinden. Beide types waren stevige, goedgebouwde, grote werkhonden met enkele kleine verschillen in hun voorkomen en hun bouw. Het is algemeen bekend dat alle nu bekende hondenrassen in de westerse wereld afstammen van deze twee types. Ongeveer 600 jaar geleden zijn de Europeanen begonnen met het gespecialiseerd fokken van deze twee types honden. Door selectie en kruising van beide types zijn tal van andere rassen ontstaan. Sommige honden werden speciaal gefokt voor het jagen, anderen om het apporteren van de prooi of het bewaken van het vee… Er was nog een ellenlange waslijst taken waarbij de hond werd ingezet, maar de basis van al deze honden was toch het sterke oerras van de hondsoldaat uit het verleden.
Toen Jan van Riebeeck naar de Kaap kwam in 1652 bracht hij zijn eigen grote sterke hond mee om hem en zijn familie te beschermen in dit wilde, onbekende ruige land. Deze hond stond bekend als “De Bullenbijter”, een grote zware mastiff-hond.
Bullebijters
Waarkomt de naam bullebijter vandaan ?
Op een gegeven moment dacht men dat vee dat opgejaagd was beter zou smaken daarvoor namen ze hun grote jacht honden en lieten die los op de stieren voor zowel vermaak als voor het zogenaamd verfijnen van het vlees.
In deze tijd was de “oerhond” flink gediversifieerd en veel land uit de westerse wereld hadden hun eigen kenmerkende rashond. De kolonisten die zich na Jan van Riebeeck vestigden, brachten eveneens hun sterkste honden mee om zichzelf en hun familie te beschermen tegen al de gevaren van dit vreemde land. Er arriveerden dus honden uit verschillende landen! Doordat de pioniers zich steeds verder land inwaarts verplaatsten, raakten de hond ook steeds meer geïsoleerd, wat de inteelt in de hand werkte. De inteelt had tot resultaat dat de karakteristieke eigenschappen van de originele Assyrische hond weer te voorschijn kwamen!
Overleven was het meest belangrijke en de hardheid van de Boerboel is (tot op de dag van vandaag) daar op terug te voeren. Aangezien er geen dierenarts en medicijnen aanwezig waren, moesten de honden in grote mate voor zichzelf zorgen. Tijdens “De Grote Trek” waren de kenmerken van de Boerboel goed herkenbaar, te zien op oude tekeningen. Echter na “De Grote Trek” vond er op de meest afgelegen boerderijen steeds meer inteelt plaats, waarbij enkel de grootste en sterkste honden overleefden. Zijn pioniersbaasjes eisten dat hij niet enkel een goede vriend voor de familie was, maar ook dat hij een werk-, waak- en vechthond was. De families konden zich immers niet veroorloven om een ongehoorzame, humeurige, ziekelijke hond te hebben. Ze moesten erop kunnen vertrouwen dat hij de familie beschermde, dat hij voor ze werkte, doodde en vocht!
Omstreeks 1900 waren de karakteristieken van de “oerhond” weer duidelijk zichtbaar. Deze hond stond bekend als de “Bole”.
Het begin van de 20e, echter, werd de Boerboel bijna fataal. De trek naar de stad (urbanisatie) zorgde voor veel kruisingen tussen verschillende rassen, waaronder de Boerboel. Alles wat kon blaffen werd gekruist en de typische “Bole” begon stilaan van het toneel te verdwijnen. Pas in de jaren tachtig werd er een serieuze speurtocht op touw gezet om de oorspronkelijke boerderijhond terug te vinden!
Een andere factor die mogelijk heeft bijgedragen tot het ontstaan van de hedendaagse Boerboel, is het overgaan van de kolonie in Britse handen. Er wordt gezegd dat de Britten die naar de Kaap kwamen, hun Bulldog meebrachten. Door kruising met de Mastiff heeft men de uiteindelijk Bullmastiff verkregen.
De Bullmastif is pas in 1928 in Zuid-Afrika ingevoerd om de diamantmijnen te bewaken. Deze “imigranten”honden hebben samen met de honden, die de kolonisten bij de Hottentotten gekregen hadden, een rol gespeeld in het ontstaan van de Boerboel.
Volgens de overlevering zijn deze honden na de “Anglo-Boere-oorlog” in 1902 gekruist met de langbeen Bulldog en in de late veertiger en vroege vijftiger jaren met de Bullmastiff. Deze geschiedenis is vooral bekend onder de boeren van Noord-Oost Vrijstaat, Noord-Natal en in delen van Transvaal.
Begin jaren tachtig werd de S.A.B.T. , South African Boerboel Breeder’s Association, opgericht. Het hoofddoel van de organisatie was om de originele Boerboel zijn rechtmatige plaats te laten innemen als unieke Zuid-Afrikaanse hond tussen alle andere hondenrassen op de wereld. Al gauw volgde er een speurtocht over duizenden kilometers. Men begon met geselecteerd fokken, wat vaak tot teleurstellingen leidde, maar ook tot immense vreugde. Eindelijk was de hond van onze voorvaders klaar om geregistreerd te worden als zuiver ras.
In augustus 1980 werd de eerste selectietoer ondernomen door de stichters van de SABT. In totaal hebben ze 5500 km afgelegd en 250 honden gekeurd, waarvan er slechts 72 werden geselecteerd om geregistreerd te worden!
In de tussentijd is de SABT uitgegroeid tot een vereniging met meer dan 500 leden verspreid over heel Zuid-Afrika en Namibië. Ook Europa heeft nu een eigen afdeling van het SABT.
In 1998 werd het HBSA opgericht. Dit is de op één na grootste boerboelorganisatie (SABT is de grootste). Het HBSA beweert geen concurrent te willen zijn van het SABT, maar hun activiteiten berusten alleen op een wat meer wetenschappelijke aanpak bij het ontwikkelen van het ras de Boerboel. De standaarden liggen niet ver uit elkaar, de verschillen zijn zo klein dat ze verwaarloosbaar zijn.
Nu is er nog een organisatie te weten EBBASA. Deze organistaie is het gedachtenkind van Piet Sprinkhuizen, die gedurende vele jaren aan dit concept gewerkt heeft.
Nadat hij door het land had gereisd waarbij hij Boerboels zowel ging bezichtigen als keuren, merkte hij op, dat er op een aantal goede Boerboels na, redelijk wat honden als Boerboel ‘geklasseerd’ stonden die de echte Boerboel geen recht doet. Ook in Europa en bij de Europese fokkers, die Boerboels hadden geïmporteerd, kwam hij dezelfde problemen tegen en kreeg klachten en beledigingen te verduren aan het adres van de Zuid-Afrikaanse fokkers en puppy exporteurs. In de VS vond hij dezelfde ontevredenheid terug bij kopers, vandaar de oprichting van EBBASA.
Tibetaanse Mastiff
In het boek ‘Le Sage de Dogue de Bordeaux’ schrijft Raymond Triquet:
‘Wat weet men over de Mastiff van Tibet in vroegere tijden? NIETS. En toch heeft men hele bladzijden vol geschreven over deze hond. We kennen allemaal de zich steeds herhalende traditionele geschiedenis van één auteur naar de andere, zonder het bewijsmateriaal.’
Over het algemeen neemt men aan dat de molossers zijn ontstaan uit de Tibetaanse Mastiff. Er bestaan eigenlijk geen bewijs van het “feit” dat de molossers afstammen van de Tibetaanse Mastiff. Raymond Triquet geeft in zijn boek aan dat de geschiedenis door de auteurs gekopieerd worden van andere auteurs, en daarmee dus ook de fouten en onwaarheden van die auteurs. Gelukkig zijn er ook mensen die het niet zomaar voor lief nemen en het verder onderzoeken. Ik zal met jullie delen wat ik gevonden heb, zodat jullie zelf je conclusie kunnen trekken.
Hilzheimer geloofde dat de voorouder van de Molossers een kortsnuitige wolf was, die volgens hem afkomstig was uit Centraal-Zweden. Pira vond tijdens opgravingen op de site ‘Stora Förvar’, op het eiland Stora Karlsön in Zweden, overblijfselen van hondenschedels uit de steentijd. De schedels waren van een kortsnuitige hond die tekenen van domesticatie vertoonde. Pira classificeerde deze hond als Canis Familiaris Palustris Rutim. Stauder en Hauck kwamen beiden tot de conclusie dat alle Europese Mastifftypes zich plaatselijk ontwikkelden uit Neolitische honden, op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen. Verder schreef Hauck, die als een expert wordt beschouwd wat betreft de hondengeschiedenis: ‘Ik kan niet akkoord gaan met de oude verhalen over de overbrenging van grote Mastiffs vanuit Azië naar Europa. Er zijn geen osteologische noch geïllustreerde voorstellingen om een ondubbelzinnig bewijs te leveren.’
Keller, Krämer, Tschudy en anderen probeerden het spoor naar de oorsprong te vinden van de Sint-Bernard en de andere Zwitserse Sennenhonden naar de Tibetaanse Mastiff via de Molossers, maar kwamen tot de conclusie dat er absoluut geen wetenschappelijke feiten konden gevonden worden om deze theorie te steunen. Noch geschreven documenten, noch afbeeldingen of osteologisch bewijs kon geleverd worden om deze opvattingen te bevestigen. Professor Th. Struder beweerde dat er al in de Bronstijd (1299-800 v. Chr.) er een Mastiff-achtige hond bestond van gemiddelde grootte (65-70 cm schofthoogte) in Centraal-Europa, meer bepaald in het gebied dat we nu kennen als Zwitserland.
Uit bovenvermelde onderzoeken kunnen we aannemen dat honden een verkorting van de snuit ontwikkelden en een brachycefaal (kortschedelig) type ontwikkelden, onafhankelijk van elkaar. De geschiedenis leert ons echter dat hondenrassen van de ene locatie naar de andere werden gebracht vanaf dat de mens zijn nomadisch leven begon. Deze honden werden gekruist met elkaar, met als resultaat dat alle moderne Molosserrassen in mindere of meerdere mate met elkaar verwant zijn. Toch zijn er vandaag toch ook nog rassen met een brachycefaal hoofd, die helemaal niet verwant zijn met de Molosserrassen.
De Tibetaanse theorie stelt dat de Tibetaanse Mastiff de voorouder is van alle Molosserrassen. Maar eerst dient nog vermeld te worden dat er geen bewijsmateriaal gevonden kan worden in Tibet om deze theorie te staven, geen documenten en geen kunst.
Voorstanders van de Tibetaanse theorie gebruiken de beschrijvingen van de Marco Polo over de zeer grote Tibetaanse honden als een bewijs dat de Tibetaanse Mastiffs de echte Molossers zijn, waarbij men Polo’s beschrijvingen vergelijkt met de grote honden die worden voorgesteld op de Assyrische reliëfs. Ook heeft Marco Polo het over honden zo groot als ezels! Vandaag is er echter geen enkel ras dat aan deze eis voldoet…
Verder beweren de voorstanders van de Tibetaanse theorie ook nog dat de hond op de plaat van Niniveh, die gedateerd wordt rond 580 v. Chr., een Tibetaanse Mastiff is die uit de bergen naar de vallei gebracht werd. Deze bewering rust enkel en alleen op het feit dat de hond een dikke, ruige staart heeft die hij net op dezelfde manier draagt als de huidige Tibetaanse Mastiff.
Molossers
Meer dan 11.000 jaar geleden begon de mens voor het eerst vee te houden in het Midden-Oosten, en de behoefte aan honden voor bescherming van hun vee was onmiskenbaar. In die tijd was het Midden-Oosten de thuis van vele grote en gevaarlijke roofdieren. Zonder grote honden zouden deze eerste pogingen tot het houden van vee zeker hebben gefaald. Deze eerste boeren evolueerden uit de nomadische stammen in de regio en we kunnen met zekerheid stellen dat zij al in het bezit waren van honden (ref. Multiple and Ancient Origins of the Domestic Dog) die al genoeg karakteristieken vertoonden om geclassificeerd te worden als Molossers!
Toen de nomadische volkeren begonnen met landbouw en later de eerste steden bouwden, brachten ze deze vroegere kuddebewakers met zich mee en deze honden evolueerden zo naar de Assyrische Mastiffs.
Deze pre-Molosser, die de voorouder is van de Assyrische Mastiff, kon men terugvinden in grote gebieden van het Midden-Oosten en Centraal-Azië, waar men ze nu nog steeds aantreft bekend als de Centraal-Aziatische Ovtcharka.
Dit ras is de voorouder van alle Molosserrassen, inclusief de Tibetaanse Mastiff, die in feite gezien kan worden als één van de vele varianten van de Centraal-Aziatische Ovtcharcka, waarbij zijn rasspecifieke kenmerken verder ontwikkeld werden door de isolatie in het Tibetaanse hooggebergte. In dit enorme gebied verschillen de honden misschien een klein beetje in type, grootte en vacht, maar ze kunnen zonder problemen gezien worden als hetzelfde type hond.
Strebel was niet ver van de waarheid toen hij het volgende concludeerde (na onderzoek van alle bekende historische bronnen): ‘Naast de grote en overwegend donker gekleurde honden die de Assyriërs en de Babyloniërs bezaten, bestond er ook een lichtgekleurde en minder zware hond die werd gebruikt als veedrijver en jachthond. Dit ras moet de Molossian genoemd worden.’ Strebel stelde, waarschijnlijk zonder het zelf te beseffen, de Centraal-Aziatische Ovtcharka voor, die een link is tussen de vroege Molossers, de Assyrische Mastiff, de grote kuddebewakers, de berghonden en de Europese Mastiff. Dit is een ras dat alle nodige karakteristieken heeft om verder te kunnen ontwikkelen naar alle andere Molosserrassen.
Wynn schreef in 1886: ‘Kolonel Rawlingson was geneigd om te denken dat de Mastiff-sculpturen op de Assyrische reliëfs van het Tibetaanse ras waren. Maar zij komen niet overeen wat betreft bepaalde uiterlijke karakteristieken met de meer moderne exemplaren van het ras, en ik ben meer geneigd om te denken dat deze Mastiff-sculpturen een ras voorstellen dat ofwel leefde in Assyrië zelf op dat moment, ofwel elders was geïntroduceerd vanuit Sarmatië, Albanië, Hyrcanië of Iberië, ofwel uit een ander noordoostelijk deel van Azië boven Armenië.’
De conclusies van deze eerste onderzoekers werden snel vergeten, overschaduwd door de Tibetaanse theorie en het feit wat Wynn naar voren bracht, namelijk dat de beste geïmporteerde exemplaren van de Aziatische Mastiff uit de Tibetaanse regionen kwamen. De conclusie die volgt is dat de Centraal-Aziatische Ovtcharka de enige mogelijke voorouder is van alle Molosserrassen, gebaseerd op natuurlijke verspreiding, archeologische vondsten, de evolutie van de mens en zijn landbouwcultuur, en het feit dat dit ras de levende link vormt tussen alle andere Molosserrassen.
Maar er is nog een andere mogelijkheid, zoals beschreven door Pièrre Megnin in 1981 in zijn “Stockbreeder”, namelijk dat de Mastiff van Tibet de oorspronkelijke Molosser is.
Bron: marco.vandenbrink
About the author